Appel
SL. 1934
Malus sylvestris Mill.
Familie Rosaceae.
Diagnostische kenmerken
Steunblaadjes aan de korte loten priemvormig, 1,5-3,5 mm lang, of enkele ervan tot 5 mm lang, vaak spoedig kaler wordend en vaak zeer vroeg afvallend. Bladen bijna rond tot elliptisch, zelden langwerpig, kort toegespitst, fijn tot dubbel gezaagd, de rand iets naar beneden gebogen, spoedig kaal wordend of van onderen behaard tot viltig, van onderen met uitspringende zijnerven; de steel korter dan de schijf, meestal half zo lang als deze. Bloemen in een schermvormige tros, 2-4 cm in doorsnede, wit of roze. Helmknoppen geel. Vrucht rondachtig, aan de voet ingezonken, tot 3 cm breed, bij cultuurvormen veel groter. Takken al of niet in dorens eindigend.
Hoogte bloeiende plant
Tot 10,00 m.
Bloeitijd
April-mei.
Levensvorm
Fanerofyt.
Standplaats
In bossen en bermen, meestal verwilderd.
Zeldzaamheid en verspreiding
Algemeen.
In tal van vormen in cultuur om de eetbare vruchten en gemakkelijk opslaand uit weggeworpen klokhuizen.
KFK 688.
Opmerking
Het is niet goed mogelijk om wilde vormen van cultuurvormen te ondescheiden.
Deze soort wordt in de Sleutel uitgesleuteld op de volgende pagina('s):
Pagina 549
Pagina 2326