Ribes rubrum L.

Aalbes
SL. 1071

Ribes rubrum L.
Familie Grossulariaceae.

Diagnostische kenmerken
Knopschubben lang blijvend, evenmin als de zijtakken met zittende gele klieren bezet. Bladstelen met korte en lange gesteelde klieren, deze met een roodbruin klierknopje. Bladschijf aan de onderzijde meestal dicht bezet met enkelvoudige haren, daartussen soms met kleine roodbruine zittende kliertjes; blad na wrijven zonder bijzondere geur. 'Kelkbuis' schotelvormig, met een 5-hoekige ringwal rondom de stijl, kaal. Helmhokken van elkaar gescheiden door helmbindsel dan ongeveer even breed is als de helmhokken. Kelkslippen afstaand. Bloemkroon van binnengeelachtig groen. Trossen meestal gebogen-neerhangend. Bessen rood of geelwit.

Hoogte bloeiende plant
0,90-1,50 m.
Bloeitijd
April-mei.
Levensvorm
Fanerofyt.

Standplaats
Op vochtige tot natte, meer of minder voedselrijke grond in loofbossen en heggen, ook in de duinen en in knotwilgen.

Zeldzaamheid en verspreiding
Plaatselijk algemeen. Ook als fruitstruik.
KFK 688.

Opmerking
- De cultuurplanten met rode en witte bessen behoren tot deze soort of zijn ontstaan door kruising van deze met Ribes spicatum of andere verwante Ribes-soorten.
- Deze soort wordt gekweek om de eetbare vruchten, maar komt ook veelvuldig in het wild voor; in hoeverre dit voorkomen spontaan is dan wel oorspronkelijk op verwildering teruggaat, is thans niet meer uit te maken. Stellig zijn zij echter oorspronkelijk inheems.

Deze soort wordt in de Sleutel uitgesleuteld op de volgende pagina('s):
Pagina 2459

%LABEL% (%SOURCE%)