Betula pendula Roth

Ruwe berk
SL. 0140

Betula pendula Roth
Familie Betulaceae.

Diagnostische kenmerken
Onderzijde blad kaal. Twijgen (niet die van waterloten!) spoedig kaal, veelal met talrijke wrattige harskliertjes, overhangend. Vrouwelijke katjes over de gehele lengte ongeveer even breed, alleenstaand. Vruchtvleugel 2-3 maal zo breed als het nootje. Schutbladen van de vrucht met teruggekromde, afgeronde zijslippen, niet houtig wordend, tegelijk met de vruchten afvallend. Bladen ruitvormig eirond, 3-7 cm lang, aan de voet wigvormig of soms afgeknot, top toegespitst. Bast van stam en oude takken wit, in horizontale banden verwerend.

Hoogte bloeiende plant
Tot 30,00 m.
Bloeitijd
April-mei.
Levensvorm
Fanerofyt.

Standplaats
Op droge tot vochtige, zure tot matig voedselrijke grond in loof- en naaldbossen, op houtwallen, heiden, langs vennen, op droge duinhellingen; ook op stenige plaatsen, zoals mijnsteenbergen en spoorwegemplacementen.

Zeldzaamheid en verspreiding
Zeer algemeen.
Ook vaak aangeplant.
KFK 899.

Opmerking
Bastaarden tussen Betula pendula en Betula pubescens zijn in de natuur uiterst zeldzaam. Zij zijn wegens hun sterke gelijkenis met Betula pubescens alleen via genetisch onderzoek aan te tonen.

Deze soort wordt in de Sleutel uitgesleuteld op de volgende pagina('s):
Pagina 2374: Betulaceae, Betula

%LABEL% (%SOURCE%)