Boerenkrokus
SL. 1622
Crocus tommasinianus Herb.
Familie Iridaceae.
Diagnostische kenmerken
Bloemen aan de voet met 1 vliezig schutblad (niet te verwarren met de vliezige schede die om de gezamenlijke bladen zit), van binnen lila of lavendelblauw met witte of donkerder keel, van buiten grijsachtig. Stijltakken waaiervormig verbreed, met eindelingse stempel. Bladen gootvormig, in een wortelrozet, van boven met een witte middenstreep, 2-4 mm breed. Bloemdekbladen langwerpig tot elliptisch, met spitse tot vrij stompe top, bij zonneschijn stervormig uitstaand. Helmdraden behaard.
Hoogte bloeiende plant
0,10-0,20 m.
Bloeitijd
Februari-maart.
Levensvorm
Geofyt.
Standplaats
Op oude buitenplaatsen en stinsen en in weilanden.
Zeldzaamheid en verspreiding
Zeer zeldzaam. Oorspronkelijk uit de Balkan.
KFK 444.
Opmerking
In de herfst bloeiende paarse krokussen onderscheiden zich van de Colchicum soorten (Herfsttijloos) door 3 (tegen 6 bij Colchicum) meeldraden, en ingesneden (tegen gave) stijltakken.
Deze soort wordt in de Sleutel uitgesleuteld op de volgende pagina('s):
Pagina 861