Ulmus glabra Huds.

Ruwe iep
SL. 1895

Ulmus glabra Huds.
Familie Ulmaceae.

Diagnostische kenmerken
Vrucht 2-2,5 cm lang, het zaad min of meer centraal gelegen en de insnijdingen van de vleugels niet rakend. Stempels rood. Langste bladhelft aan de voet meestal met een op de steel liggend lobje. Bladsteel tot 4 mm lang, dicht zachtharig. Bladsteel tot 4 mm lang, dicht zachtharig. Bladen van de korte zijloten lang toegespitst, 8-16 cm lang, met 12-18 zijnerven in de langste bladhelft, van onderen kortharig, aan de bovenzijde zeer ruw. Jeugdbladen vaak in het bovenste deel min of meer 3-tandig. Knopschubben rossig gewimperd. Jonge takken met korte stijve haren op kleine knobbeltjes. Korte zijtakken onder een bijna rechte hoek afstaand. Meestal zonder worteluitlopers.

Hoogte bloeiende plant
Tot 40,00 m.
Bloeitijd
Maart-april.
Levensvorm
Fanerofyt.

Standplaats
Op vochtige, voedselrijke grond in loofbossen.

Zeldzaamheid en verspreiding
Vrij zeldzaam.
Ook aangeplant.
KFK 456.

Opmerking
Zie voor de bastaard met Ulmus minor bij Ulmus hollandica(x).

Deze soort wordt in de Sleutel uitgesleuteld op de volgende pagina('s):
Pagina 2377

%LABEL% (%SOURCE%)