Ulmus minor Mill.

Gladde iep
SL. 1320

Ulmus minor Mill.
Familie Ulmaceae.

Diagnostische kenmerken
Vrucht 1,2-1,7 cm lang; de vleugel meestal tot tegen het zaad ingesneden. Stempels gewoonlijk witachtig. Bladen van de korte loten 4-8(-10) cm lang, elliptisch tot breed eirond, steeds in 1 enkel punt uitlopend, aan de bovenzijde iets ruw tot glad, van onderen (behalve op de nerven) meestal vrijwel kaal.

Hoogte bloeiende plant
Tot 30,00 m.
Bloeitijd
Maart-april.
Levensvorm
Fanerofyt.

Standplaats
Op vochtige tot vrij droge, voedselrijke, vaak kalkhoudende grond in bermen en struikgewas; kan vanuit aanplant via overvloedige worteluitlopers grote plekken koloniseren.

Zeldzaamheid en verspreiding
Vrij algemeen, vooral in het Renodunaal district, het Fluviatiel district en het Zuidlimburgs district. Ook vaak aangeplant.
KFK 877c.

Opmerkingen
- Zeer variabel.
- Zie voor de bastaard met Ulmus glabra bij Ulmus hollandica(x).
- Bij Ulmus minor en bij Ulmus hollandica(x) kunnen de takken brede kurklijsten bezitten.

Deze soort wordt in de Sleutel uitgesleuteld op de volgende pagina('s):
Pagina 2378

%LABEL% (%SOURCE%)