Salix alba L.

Schietwilg
SL. 1116

Salix alba L.
Familie Salicaceae.

Diagnostische kenmerken (zie opmerkingen in Salix.tif)
Bladen van onderen meer of minder dicht zijdeachtig behaard, van boven kaal tot zijdeachtig behaard, niet kleverig, in het midden het breedst. Bladrand vlak, zijnerven aan de onderzijde niet uitspringen. Twijgen in de jeugd behaard, niet gemakkelijk afbrekend, bruin, geel, of rood. Bladsteel aan de top zonder klieren.
Stijlen en stempels kort. Schutbladen ongevlekt, geelgroen.Honingklieren bij vrouwelijke bloemen meestal 1, langer dan de steel van het vruchtbeginsel. Bomen. Bladerkroon vaak tamelijk smal (als van een perenboom), van afstand vaak zilvergrijs lijkend; takken vaak onder een hoek van 30-50° opstijgend.

Hoogte bloeiende plant
Tot 20,00 m.
Bloeitijd
April-mei; begint 2 weken later te bloeien dan Salix fragilis.
Levensvorm
Fanerofyt.

Standplaats
Aan wegen, sloten en langs weilanden op vochtige, vruchtbare grond, veel in moerasbossen en grienden.

Zeldzaamheid en verspreiding
Zeer algemeen. Veel aangeplant, vaak als knotwilg.
KFK 899.

Opmerking
De bastaard Salix xrubens Schrank (FB. 1594) (= Salix alba x Salix fragilis) wordt aangeplant en komt vaker voor dan Salix fragilis.

Deze soort wordt in de Sleutel uitgesleuteld op de volgende pagina('s):

Pagina 2336
Pagina 2342

%LABEL% (%SOURCE%)