Pinus nigra J.F. Arnold

Zwarte den
FB. 2245

Pinus nigra J.F. Arnold
Familie Pinaceae.

Diagnostische kenmerken
Knoppen met hars, de schubben aanliggend. Kegels 3-8(-9) x 2-4(-5) cm, glanzend geelbruin. Schild van de zaadschub scherp of zwak gekield, het uitsteeksel opzijwijzend. Schors van de stam grijszwart. Bladen 8-16 cm lang, donkergroen, minder stijf dan bij Pinus pinaster, met randstandige harskanalen.

Hoogte
Tot 30 m.
Bloeitijd
Mei.
Levensvorm
Fanerofyt.

Zeldzaamheid en verspreiding
Veel aangeplant in bossen en vaak verwilderd en soms ingeburgerd. Uit Midden- en Zuidoost-Europa.

Opmerkingen
Men onderscheidt de volgende variƫteiten (zie aldaar):
- Pinus nigra var. nigra
- Pinus nigra var. maritima (Ait.) Melville

Deze soort wordt in de Sleutel uitgesleuteld op de volgende pagina('s):
Pagina 2442

%LABEL% (%SOURCE%)