Wintereik
SL. 1036
Quercus petraea (Matt.) Liebl.
Familie Fagaceae.
Diagnostische kenmerken
Bladsteel 10-25 mm lang. Bladvoet wigvormig. Bladen symmetrisch gelobd, van boven glanzend groen, van onderen vooral op de nerven met sterharen. Vruchten 3-7 bijeen, zittend of aan een zeer korte, gemeenschappelijke steel, eivormig, vers zonder overlangse strepen. De stam loopt door tot hoog in de kroon, deze is smaller en dichter dan bij Quercus robur.
Hoogte bloeiende plant
Tot 30,00 m.
Bloeitijd
Mei.
Levensvorm
Fanerofyt.
Standplaats
In bossen, op droge tot vrij vochtige, vrij voedselarme grond, vooral in heuvelgebieden.
Zeldzaamheid en verspreiding
Vrij zeldzaam in de Pleistocene districten en het Zuidlimburgs district, elders zeer zeldzaam.
KFK 676.
Opmerking
De bastaard Quercus xrosacea Bechst. (FB. 5187) (= Quercus petraea x Quercus robur) is fertiel, en is vaak algemener dan de oudersoorten.
Deze soort wordt in de Sleutel uitgesleuteld op de volgende pagina('s):
Pagina 2466