Salix caprea L.

Boswilg
SL. 1118

Salix caprea L.
Familie Salicaceae.

Diagnostische kenmerken (zie opmerkingen in Salix.tif)
Hout onder bast glad. Bladen (3-)5-8(-15) cm lang, elliptisch tot eirond, op appelbladen gelijkend, tenslotte van boven iets glanzig, van onderen grijsviltig. Knopschubben kort behaard, kaal wordend. Steunbladen halfhartvormig, meestal groot.

Hoogte bloeiende plant
Tot 9,00 m.
Bloeitijd
Maart-april.
Levensvorm
Fanerofyt.

Standplaats
Op matig voedselrijke, vrij droge tot matig vochtige grond in lichte loofbossen, aan bosranden, in heggen en op kapvlakten, ook in de duinen.

Zeldzaamheid en verspreiding
Zeer algemeen in de Pleistocene districten, algemeen in het Zuidlimburgs district, elders vrij zeldzaam.
KFK 889.

Opmerkingen
- De bastaard Salix xreichardtii A.Kern. (FB. 5167) (= Salix caprea x Salix cinerea) onderscheidt zich door dichter en langer behaarde knopschubben en van boven meer behaarde bladen; vormt plaatselijke hybridenzwermen met beide oudersoorten.
- De bastaard Salix xsericans Tausch ex A.Kern. (FB. 5138) (= Salix caprea x Salix viminalis) onderscheidt zich door de halfniervormige steunbladen en de kortere, bredere bladen. De bastaard wordt aangeplant en is vaak moeilijk te onderscheiden.

Deze soort wordt in de Sleutel uitgesleuteld op de volgende pagina('s):
Pagina 2333

%LABEL% (%SOURCE%)