Alnus incana (L.) Moench

Witte els
SL. 0037

Alnus incana (L.) Moench
Familie Betulaceae.

Diagnostische kenmerken
Bladen in volwassen toestand van onderen kort behaard, tenslotte vaak bijna kaal, eirond tot langwerpig eirond, aan de top spits of kort toegespitst, dubbel gezaagd, van onderen blauwgroen, in jonge toestand nauwelijks kleverig. Jonge takken niet kleverig, min of meer viltig. Bast grijs of geelachtig, glad. Zijdelingse vrouwelijke katjes nauwelijks gesteeld, in het midden het breedst.

Hoogte bloeiende plant
Tot 24,00 m.
Bloeitijd
Februari-maart.
Levensvorm
Fanerofyt.

Standplaats
In loofbossen, vooral op vrij natte tot vochtige plaatsen. Vaak aangeplant als pionier op droge, voedselarme zandgrond; ook in heggen.

Zeldzaamheid en verspreiding
Vrij algemeen. Ingeburgerd op sommige plaatsen in het Fluviatiel en Subcentreuroop district.
Oorspronkelijk uit de bergen van Midden-Europa en West-Aziƫ.
KFK 687.

Opmerking
De bastaard Alnus xpubescens Tausch (FB. 5310) (Alnus glutinosa x Alnus incana) is op een aantal plaatsen tussen de stamouders gevonden. Wordt ook aangeplant.

Deze soort wordt in de Sleutel uitgesleuteld op de volgende pagina('s):
Pagina 2373

%LABEL% (%SOURCE%)