Salix cinerea L.

Grauwe of Rossige wilg
SL. 1119

Salix cinerea L.
Familie Salicaceae.

Diagnostische kenmerken (zie opmerkingen in Salix.tif)
Jonge takken grijsviltig, knopschubben behaard. Bladen langwerpig of omgekeerd eirond, 2,5-6 cm lang, van onderen voornamelijk op de nerven grijs behaard, blauwgrijs, met vlakke top en met 8 of meer nerven aan weerszijden. Steunbladen half hart- tot niervormig, klein, soms afvallend.

Hoogte bloeiende plant
Tot 6,00(-10,00) m.
Bloeitijd
Maart, april.
Levensvorm
Fanerofyt.

Standplaats
Op zwak zure, matig voedselrijke moerassige plaatsen, in moerasbossen, schraallanden en duinvalleien.

Zeldzaamheid en verspreiding
Zeer algemeen, maar vrij zeldzaam in het Noordelijk kleidistrict.

Opmerkingen
De volgende ondersoorten worden gevonden:
Salix cinerea subsp. cinerea
Salix cinerea subsp. oleifolia

- De bastaard Salix xmultinervis Döll (FB. 1593) (Salix aurita x Salix cinerea) is vaak moeilijk van beide oudersoorten onderscheidbaar.
- De bastaard Salix xsmithiana Willd. (FB. 1595) (= Salix cinerea x Salix viminalis) onderscheidt zich door de half-niervormige steunbladen en de kortere, bredere bladen. De bastaard wordt aangeplant en is vaak moeilijk te onderscheiden.
- De bastaard Salix xreichardtii A.Kern. (FB. 5167) (= Salix caprea x Salix cinerea) onderscheidt zich door dichter en langer behaarde knopschubben en van boven meer behaarde bladen; vormt plaatselijke hybridenzwermen met beide oudersoorten.

Deze soort wordt in de Sleutel uitgesleuteld op de volgende pagina('s):
Pagina 2334

%LABEL% (%SOURCE%)