G. Verspreiding in Nederland

Floradistricten

Plantensoorten vertonen onderling verschillen in zeldzaamheid, en zijn meestal niet gelijkmatig over het hele land verspreid. Enkele voorbeelden. Sommige soorten zijn typische bewoners van de duinen, zoals Viola curtisii (Duinviooltje), andere ontbreken er, zoals Calla palustris (Slangenwortel). Weer andere groeien alleen in Zuid-Limburg, zoals de Cirsium acaule (Aarddistel), of ontbreken er juist, zoals Ceratocapnos claviculata (Rankende helmbloem). Op grond van onderlinge overeenkomsten tussen de verspreidingspatronen van de verschillende plantensoorten werden reeds omstreeks 1930 in Nederland floradistricten onderscheiden (J.L. van Soest, 1929-1932). Deze werden in de Heukels’ Flora gebruikt bij het weergeven van de verspreiding en zeldzaamheid van die soorten. Van Soest’s indeling is in de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw door verscheidene onderzoekers geanalyseerd, en door E.J. Weeda (Gorteria 15: 119-126; en zie Heukels’ Flora, ed. 21: 16-24) nader geformuleerd.

Overzicht van de floradistricten (zie Floradistricten.tif)
1 Heuvelland
Zuidlimburgs district (Z)
2 Laagland
2a Pleistocene districten (P):
2a1 Subcentreuroop district (S)
2a2 Kempens district (K)
2a3 Vlaams district (V)
2a4 Gelders district (G)
2a5 Drents district (Dr)
2b Fluviatiel district (F)
2c Hafdistricten (H):
2c1 Estuariëndistrict (E)
2c2 Laagveendistrict (L)
2c3 Noordelijk kleidistrict (N)
2d Duindistricten (Du):
2d1 Renodunaal district (R)
2d2 Waddendistrict (W)
3 Kustgebied
M Maritiem district (M)
4 Buiten indeling
4a Urbane gebieden (Ur)
4b IJsselmeerpolders (Y)

1 Heuvelland
Dit omvat als enige het Zuidlimburgs district (Z).
Het Zuidlimburgs district behoort tot de Middeneuropese floraregio; de overige floradistricten maken deel uit van de Westeuropese regio. Het Zuidlimburgs district omvat een grotendeels met löss bedekt plateau, doorsneden door dalen. Ten zuiden van de lijn Maastricht-Heerlen komt plaatselijk kalkgesteente aan de oppervlakte. In de kalkgraslanden en de bijbehorende zomen komen tal van plantensoorten voor, die in de rest van Nederland (vrijwel) ontbreken. Hetzelfde geldt voor de bosflora, die vooral soorten van kalkrijke, min of meer vochtige grond, maar ook soorten van zure of natte grond omvat. Binnen het Zuidlimburgs district vallen voorts de zinkhoudende terreinen langs de Geul met enkele specifieke zinkplanten. Veel water-, oever- en veenplanten komen niet of schaars voor in het Zuidlimburgs district.

2 Laagland
Dit omvat de Pleistocene districten, de Duindistricten en het Maritiem district.
2a Pleistocene districten (P = S+K+V+G+Dr)
De vijf Pleistocene districten komen sterk met elkaar overeen in floristische samenstelling. Dit geldt vooral voor de planten van voedselarme biotopen: bossen op voedselarme zandgrond, heiden en hoogvenen, zandige graslanden. Specifieke soorten van de Pleistocene districten zijn vooral in het heidelandschap te vinden.
2a1 Subcentreuroop district (S)
Thans wordt de zuidelijke en zuidoostelijke rand van het Veluwe-gebied tot het Gelders district gerekend. Daarentegen wordt een gedeelte van het uiterste zuidoosten van het Kempens district tot het Subcentreuroop district gerekend. Van de andere vier pleistocene districten onderscheidt S zich vooral door een soortenrijkere bosflora, die met name meer Midden-Europese soorten bevat dan bij de volgende districten het geval is. Vele hiervan heeft het Subcentreuroop district met het Zuidlimburgs district gemeen.
2a2 Kempens district (K)
Een gedeelte van het uiterste zuidoosten van het Kempens district wordt tot het Subcentreuroop district gerekend. Kenmerkend voor dit district is de flora van moerassige heiden, vennen en beekdalen.
2a3 Vlaams district (V)
In aansluiting op de Belgische indeling in floradistricten worden in Zeeuws-Vlaanderen de twee stroken pleistocene zandgrond als afzonderlijk floradistrict onderscheiden. Door de sterke cultuurdruk is er thans weinig verschil met het Kempens district. Het overgangsgebied van het Vlaams district met het Estuarëndistrict is groter dan het Vlaams district zelf.
2a4 Gelders district (G)
De zuidelijke en zuidoostelijke rand van het Veluwe-gebied worden tot het Gelders district gerekend. Tevens worden, als voorheen, de pleistocene 'eilanden' in Gaasterland, Wieringen en Texel tot dit district gerekend. Slechts enkele soorten van droge heiden zijn kenmerkend voor dit district.
2a5 Drents district (Dr)
De begrenzing van dit district naar het Laagveendistrict is onscherp en verloopt grillig. Op de kaart in deze editie is zij wat anders aangegeven dan op die van ed. 21. Kenmerkend voor het Drents district is de relatieve rijkdom aan noordelijke soorten. De meeste hoogveenplanten zijn hier minder zeldzaam dan in het Gelders district, het Subcentreuroop district en het Kempens district. De Westeuropese soorten komen in het Drents district minder voor dan in de overige pleistocene districten. Negatief is het Drents district gekenmerkt door de afwezigheid van stroomdalplanten, door het ontbreken of schaars voorkomen van enkele bos- en akkerplanten, en doordat talrijke elders gewone planten van bermen en omgewerkte grond in het Drents district schaarser zijn.
2b Fluviatiel district (F)
De begrenzing van dit district in Utrecht verschilt iets ten opzichte van de kaart in ed. 21. Vanaf de aftakking van de Oude Rijn en ook langs de Hollandse IJssel zijn fluviatiele soorten (althans bij de Hogere Planten) vrijwel afwezig, zodat deze gebieden thans beter tot het Laagveendistrict kunnen worden gerekend. Het Fluviatiel district is een van de best gekarakteriseerde: vele tientallen soorten zijn gebonden aan het Fluviatiel district, of beperkt tot dit en één of enkele andere districten. Deze soorten staan bekend onder de naam stroomdalplanten. Merendeels zijn het planten die zich vanuit Midden-Europa langs de rivieren tot in de laagvlakte hebben verspreid. In allerlei biotopen zijn stroomdalplanten te vinden, met name echter in droge graslanden en zomen op kalkhoudende grond. In het Fluviatiel kleidistrict vormen rivierduintjes en -dijken hun voornaamste standplaats. Het Maasgedeelte heeft nauwelijks eigen kenmerkende soorten; een belangrijk deel van de stroomdalflora is vermoedelijk vanuit het Rijngebied het Maasdal binnengedrongen. Aan de benedenloop van de grote rivieren bevindt zich het zoetwatergetijdengebied, dat westwaarts tot Vlaardingen en Willemstad gaat.
2c Hafdistricten (H = E + L + N)
De drie Hafdistricten omvatten (samen met de IJsselmeerpolders) de van zee ingedijkte delen van Nederland. De voornaamste grondsoorten in dit gebied zijn zeeklei en laagveen. In het noorden en in het zuidwesten bevinden zich aaneengesloten zeekleigebieden. Daartussen liggen enige vrij omvangrijke laagveengebieden, maar vooral gebieden waar mozaïeksgewijs klei en veen aan de oppervlakte liggen. De aan- of afwezigheid van laagveen is floristisch van groter belang dan de aan- of afwezigheid van zeeklei; op deze laatste grondsoort groeien weinig specifieke soorten. Het Laagveendistrict is daardoor goed gekarakteriseerd. Het Estuarëndistrict is vooral gekenmerkt door een rijke dijkflora. het Noordelijk kleidistrict heeft weinig 'eigen’ soorten. Overeenkomstig tussen het Laagveendistrict, het Estuarëndistrict en het Noordelijk kleidistrict zijn enkele kleiplanten (merendeels ook in het Fluviatiel district), enige planten welke aan brak milieu zijn gebonden, en enige andere zouttolerante soorten (ook in het Maritiem district en de Duindistricten).
2c1 Estuariëndistrict (E)
Het meest kenmerkend voor dit district is de dijkflora, die rijk is aan zuidelijke soorten. Sommige daarvan zijn specifiek voor het Estuarëndistrict , andere worden tevens in het Zuidlimburgs district , het Renodunaal district en/of het Fluviatiel kleidistrict aangetroffen; voor zover ook in het Fluviatiel kleidistrict voorkomend, worden ze tot de stroomdalplanten gerekend. Voor zoutplanten vormt het Estuarëndistrict naast het Maritiem district en het Waddendistrict het voornaamste gebied binnen Nederland. Veel soorten van zoete wateren en veel oeverplanten zijn zeldzaam of afwezig. Vooral in Zeeuws- Vlaanderen en op Goeree is de grens tussen het Estuarëndistrict en het Renodunaal district niet scherp. De Hoekse Waard en Voorne-Putten hebben ongeveer evenveel met het Estuarëndistrict als met het Laagveendistrict gemeen.
2c2 Laagveendistrict (L)
De grens met het Drents district is ietwat gewijzigd ten opzichte van de kaart in ed. 21. Dat geldt ook voor de grens tussen het Laagveendistrict en het Noordelijk kleidistrict in Noord-Holland. Dit district omvat laagveenstreken en gebieden waar in mozaïek laagveen en klei of zand voorkomen. De laagveenplanten zijn de meest karakteristieke soorten. De water- en verlandingsvegetaties van de veenplassengebieden bevatten diverse noordelijke, maar ook enige zuidelijke soorten. In vergelijking met het Estuarëndistrict en het Noordelijk kleidistrict heeft het Laagveendistrict floristisch veel meer met de pleistocene streken gemeen; anderzijds is er in water- en oeverflora ook veel overeenkomst tussen het Fluviatiel kleidistrict en het Laagveen district.
2c3 Noordelijk kleidistrict (N)
Dit omvat de Noord-Nederlandse zeekleigebieden waarin geen veenvorming is opgetreden. De flora is overwegend negatief gekarakteriseerd. Binnen het Noordelijk kleidistrict ligt het 'klassieke’ gebied van de stinsenflora nl. Noord-Friesland; ook in andere delen van het district liggen vindplaatsen van stinsenplanten.
2d Duindistricten (Du)
De twee districten die samen de duindistricten vormen, hebben tal van kenmerkende soorten gemeen. De zone van strand en slikken, tot aan de kruin van zeereep of zeedijk, wordt thans echter tot het Maritiem district gerekend. Het Renodunaal district en het Waddendistrict verschillen vooral in het kalkgehalte van het zand: in het Waddendistrict (relatief) kalkarm, in het Renodunaal district kalkrijk.
2d1 Renodunaal district (R)
Zo genoemd om het kalkrijke zand dat voor een belangrijk deel via het stroomgebied van de Rijn de kust heeft bereikt. De flora vertoont duidelijke overeenkomsten met die van het Rijngedeelte van het Fluviatiel district. Ten opzichte van het Waddendistrict is het Renodunaal district dan ook vooral door de stroomdalplanten gekenmerkt. het Renodunaal district heeft een groot aantal 'eigen’ soorten (ca. 20). Bovendien komen in het Renodunaal district enige soorten voor van kalkrijke grond die niet of nauwelijks in het Fluviatiel kleidistrict voorkomen, maar wel in het Zuidlimburgs district en eventueel in het Estuarëndistrict .
2d2 Waddendistrict (W)
De grens met het Maritiem district is onscherp. Op de huidige kaart wordt alleen het eigenlijke duingebied tot het Waddendistrict gerekend, maar ook het grootste deel van de Lauwersmeer behoort hiertoe. Daarentegen worden de ingepolderde gebieden van de Waddeneilanden (ook die in Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog) tot het Noordelijk kleidistrict gerekend. Enige soorten van duinvalleien zijn tot het Waddendistrict beperkt. Ten opzichte van het Renodunaal district onderscheidt het Waddendistrict zich door een heideflora met een aantal soorten die ook in de Pleistocene districten voorkomen.
3 Maritiem district (M)
Het Maritiem district omvat de begroeiing van de bij eb boven water komende of blijvende stranden, slikken en zandplaten aan de kusten van het Deltagebied en aan de Noordzee- en de Waddenzeekust (incl. de voormalige kustlijn van de Lauwerszee), alsmede de kuststrook tot aan de kruin van zeereep of zeedijk. Het wordt gekenmerkt door vele zoutplanten.

Gebieden buiten de indeling
Een tweetal gebieden kan nog niet of niet meer tot een der bovenstaande floradistricten worden gerekend. Het betreft de Stedelijke gebieden en de IJsselmeerpolders, gebieden dus waar de mens nog sterker dan elders in Nederland zijn stempel op heeft gedrukt.
4a Urbane gebieden (Ur)
De Urbane gebieden worden als een apart flora'district' onderscheiden. Ze omvatten de stadskernen door het gehele land, de grote industriegebieden (waaronder Rijn- en IJmond), de grote spoorwegemplacementen, en de begroeide muren en steendijken. Gezamenlijk zijn ze te karakteriseren als de grote stenige gebieden. In vergelijking met de meer 'natuurlijke’ districten is de flora van Ur goed te karakteriseren, zowel positief als negatief. Een probleem is, dat Urbane gebieden niet nauwkeurig op de districtenkaart kan worden ingetekend omdat het zeer verbrokkeld is. Nagegaan moet worden of ook de spoorlijnen zelf aan dit district moeten worden toegevoegd. De beste bron voor deze categorie van de wilde flora is T. Denters (2004), Stadsplanten (ISBN 90-5956-075-2).
4b IJsselmeerpolders (Y)
De flora van de IJsselmeerpolders is nog te jong en tezeer in ontwikkeling voor een beslissing over districtsgewijze indeling van dit gebied. De kleigronden sluiten bij het Noordelijk kleidistrict aan, maar voor de flora zijn voornamelijk de terreinen op lichtere grondsoorten interessant; hier vertoont de plantengroei overeenkomst met die van het Renodunaal district en het Drents district. De naar verhouding rijkste flora komt voor in randgebieden van de Noordoostpolder en langs het Veluwemeer.